Heeft een mening (onderscheidt prettig en niet prettig)
Geeft zijn mening (met woorden).
Deelt zijn mening in een groep (durft dit te doen en accepteert verschil)
Waar werk je aan?
Het geven van je mening is minder eenvoudig dan het lijkt. Je moet merken wat je prettig vindt en wat niet. Dit serieus nemen, er woorden aan geven en de moed hebben om het te zeggen. Met deze drie stappen geef je je cliënt de basiscommunicatie in handen. De eerste stap is het waarnemen van prettig en niet prettig. Dat doe je met je zintuigen. Met zintuigoefeningen werk je aan de basis: het besef van je mening. Daarna komen de woorden pas. Zintuigoefeningen komen terug bij Mijn lichaam, Privé en Gevoelens. Ook hier gebruik je ze als eerste stap.
Hoe bouw je het op?
De opbouw van het materiaal is chronologisch: je werkt van stap 1 naar 2, 3, enzovoort. Begin bij het werkblad. Hierin wordt verwezen naar andere werkvormen die je kunt gebruiken (praatplaat, spel, enz.). Mensen met een verstandelijke beperking laten je duidelijk merken of je aansluit op hun interesse, taal en niveau. Wat al bekend is, behandel je kort of sla je over. Vraag altijd aan je cliënt: Wat vind je hiervan? voordat je iets overslaat.
Hoe past de cliënt het toe?
Rapporteer aan welk doel je gaat werken. Schrijf al je bevindingen op en evalueer. Stel bij als het ‘te snel, te moeilijk of te makkelijk’ is voor je cliënt. Zoek oefensituaties en herhaal. Bespreek wat de cliënt kan en aankan.