Is zich bewust van ‘wat is voor mij prettig en veilig, wat niet?
Kan nieuwe vrienden te maken (kennismaken)
Is zich bewust van aanraken in vriendschap en grenzen
Kan omgaan met teleurstelling
Oefent sociale vaardigheden en weerbaar gedrag
Waar werk je aan? Je werkt van de eigen voorkeur in vriendschap naar kritisch kunnen kijken. Wat zijn goede vrienden, en welke kun je beter links laten liggen? Je kijkt samen naar eigenschappen: welke vind je leuk, en welke niet? Je laat ervaren ‘wat vertrouwen is en je veilig voelen’. Dan oefen je met vrienden maken en behouden. Hierbij hoort het besef dat ieder mens anders is, dus niet automatisch jouw wens of behoefte heeft. Je gaat aan de slag met teleurstelling. Je oefent drie reacties: niets zeggen, boos worden of praten. Je helpt binnen een vriendschap gevoelens van Groot en Klein te herkennen, en wat je daarmee doet. Je vergroot het begrip van: actie en reactie. Dit is het herkennen van: jij doet iets, de andere reageert en omgekeerd. Tot slot komen de vaardigheden: weerbaar en sociaal. Ook stoppen met de vriendschap komt aan bod.
Hoe bouw je het op? en crossovers De opbouw van het materiaal is chronologisch: je werkt van stap 1 naar 2, 3, enzovoort. Begin bij het werkblad. Hierin wordt verwezen naar andere werkvormen die je kunt gebruiken (praatplaat, spel, enz.). Mensen met een verstandelijke beperking laten je duidelijk merken of je aansluit op hun interesse, taal en niveau. Wat al bekend is, behandel je kort of sla je over. Vraag altijd aan de cliënt: Wat vind je hiervan? voordat je iets overslaat.
In de werkbladen kom je cross-overs tegen. Een cross-over is een verwijzing naar materiaal uit eerdere thema’s die je kan inzetten. Bijvoorbeeld: voor herhaling of verdieping.
Hoe past de cliënt het toe? Rapporteer aan welk doel je gaat werken. Schrijf al je bevindingen op en evalueer. Stel bij als het ‘te snel, te moeilijk of te makkelijk’ is voor de cliënt. Zoek oefensituaties en herhaal. Bespreek wat de cliënt kan en aankan.