Is zich bewust van zijn sterke kanten: wat hij kan, wie hij is, wat hij doet.
Kan een compliment ontvangen
Laat trots in zijn houding zien (groots)
Waar werk je aan?
Trots gaat over eigenwaarde en zelfvertrouwen. Je kunt op allerlei dingen trots zijn: op wat je goed kunt (vaardigheden), op je persoon (eigenschappen) en op wat je durft en doet (initiatief). De eerste stap is het ervaren van trots. Trots kun je ervaren via je lijf (bijvoorbeeld bij fysiek spel). Daarna maak je het concreter: is het trots op wat je kunt, op je persoon of op wat je durft en doet? Je werkt van bewustzijn van prettige eigenschappen (kwaliteiten) naar minder prettige eigenschappen (valkuilen). Beide horen bij wie je bent, en dat is oké.
Hoe bouw je het op?
De opbouw van het materiaal is chronologisch: je werkt van stap 1 naar 2, 3, enzovoort. Begin bij het werkblad. Hierin wordt verwezen naar andere werkvormen die je kunt gebruiken (praatplaat, spel, enz.). Mensen met een verstandelijke beperking laten je duidelijk merken of je aansluit op hun interesse, taal en niveau. Wat al bekend is, behandel je kort of sla je over. Vraag altijd aan je cliënt: Wat vind je hiervan? voordat je iets overslaat.
Hoe past de cliënt het toe?
Rapporteer aan welk doel je gaat werken. Schrijf al je bevindingen op en evalueer. Stel bij als het ‘te snel, te moeilijk of te makkelijk’ is voor je cliënt. Zoek oefensituaties en herhaal. Bespreek wat de cliënt kan en aankan.