Herkent en benoemt wat een beperking is (lichamelijk, verstandelijk)
Kan iets zeggen over eigen beperking en de benodigde ondersteuning
Toont inzicht in/begrip voor de beperking van de ander
Vraagt uit zichzelf om hulp en is trots op zichzelf
Waar werk je aan?
Acceptatie van de eigen beperking start bij of je je er bewust van bent. Over het algemeen zijn mensen met een licht verstandelijke zich meer bewust van hun beperking dan mensen met matig verstandelijke beperking. Dit bewustzijn levert gemengde gevoelens op. Niemand vindt het makkelijk grenzen van wat je kan te accepteren. Bovendien kan het besef confronterend zijn: je beperking is immers voor altijd deel van je bestaan. Het zicht hebben op de eigen beperking en de acceptatie ervan is een proces dat tijd en aandacht vraagt. Het levert ok rouwgevoelens op. Acceptatie start met het gewone gesprek over “wat hoort bij jou” en “hoe kijk je daar tegenaan.” Hoe bouw je het op?
De opbouw van het materiaal is chronologisch: je werkt van stap 1 naar 2, 3, enzovoort. Begin bij het werkblad. Hierin wordt verwezen naar andere werkvormen die je kunt gebruiken (praatplaat, spel, enz.). Mensen met een verstandelijke beperking laten je duidelijk merken of je aansluit op hun interesse, taal en niveau. Wat al bekend is, behandel je kort of sla je over. Vraag altijd aan je cliënt: Wat vind je hiervan? voordat je iets overslaat.
Hoe past de cliënt het toe?
Rapporteer aan welk doel je gaat werken. Schrijf al je bevindingen op en evalueer. Stel bij als het ‘te snel, te moeilijk of te makkelijk’ is voor je cliënt. Zoek oefensituaties en herhaal. Bespreek wat de cliënt kan en aankan.